– ‘Maar’
– ‘Wat, maar?’
– ‘Misschien liegen ze?’
– ‘Nee, zij liegen niet. Zij liegen nooit.’
– ‘Ja maar’
– ‘Niks van. Zij spreken altijd de waarheid. Ze liegen nooit, echt nooit.’
– ‘Maar ik dacht’
– ‘Jij hoeft niet te denken. Zij denken. Zij spreken. En het is altijd waar, en het is altijd juist.’
– ‘Maar het voelt’
– ‘Je hoeft ook niet te voelen. Wat zij zeggen is het enige juiste. Zij zouden nooit nooit liegen.’
– ‘Maar toch’
– ‘Hou ermee op. Pas je aan. Stop met denken en met voelen. Geloof. Geloof hen nu maar. Geloof het! Geloof gewoonweg alles wat zij zeggen. Het is altijd juist. Ze liegen niet. Hun waarheid is de enige. Zij liegen echt niet, nooit.’