Of het een paradijs was, dacht ik. Dat weet ik niet. Ja en nee? Het was alles. Het was het blauwe, het groene, de dag, de zon de nacht en de sterren. Het was ook het oneindige kunnen van zo vele mensen. Hun werken, hun bouwsels, hun kunsten, foto’s en zinnen.
En het diepe van de oceanen, het mirakel van de stromingen, de schoonheid van de dolfijnen, zelfs van de nog onbekende levende organismen, kilometersdiep onder de zeespiegel. En, anderzijds, anderaards, de ezels en de bavianen, de huismussen en de papegaaien. Weet je hoe oud papegaaien kunnen worden? Wat zij eten? Hoe zij kweken? Hoe populair ze zijn?
En er waren de geluiden. Ruisende takken, waaiende wolken, galopperende paarden. Of stilte. Zulke diepe stilte dat ik haar voelde, dat ze zelfs bliksem was, of helemaal niets.
En de uitgestrektheid. De grootte, de oneindigheid van mens, van dier, van natuur en van heelal. Alles was groot, tot in de minuscule details, alles was mooi.
Maar of het echt was?