Gene kant:
De grote chinezen
De trumpen en co
Hun vele, vele verwanten
Hun vele, vele naäpers
Hun vele, vele mouwvegers
Deze kant:
Iedere ochtend, hollend, van hier tot de Heizel, tot het Noord, tot het Rogier, tot het Brouckère, tot de Munt, en zo voort, dan cijfers en tabellen, rap iets eten, ’s avonds terug, hollend, en de kinderen, en de soep en de patatten
Af en toe een smeulende houtmijt van de buurman, brandweerlui, daarna een lachende pint in de bar
Vaker een zwemclub, een kaartclub, een tennismatch, een avond met vrienden
Doordeweeks, doordedags, telkens weer, de vuile pampers, de aardappelschillen, de broodjes, de vuile handdoeken, het toiletpapier, de vuile koffiemokken, de volle vuilniszakken, de versleten banden
Schat, doe jij dit, schat, je hebt het nog niet gedaan, schat, we moeten dat nog doen, schat, we moeten morgen, schat, we moeten overmorgen
Ondertussen; de zon en de maan spelen hun bekende spel. De regen en de wind kwamen zich even moeien maar maakten alweer plaats voor al wat minder donker is, vooral voor blauw. Een jonge vrouw knuffelt haar kinderen, ze wijst hen op de rijpe komkommers, de rijpe tomaten, de wonderen der natuur. Hun tuin is niet groot maar groot genoeg en de mini-labradoodle huppelt vrolijk mee.