Wat doe je? vraagt hij.
Genezen, zegt zij.
Hoe doe je dat? vraagt hij.
Een voor een, zegt zij.
Ja maar, zegt hij.
Ik meen het, zegt zij.
Hoe kan het? vraagt hij.
Met beide handen, zegt zij.
En het hoofd? vraagt hij.
Altijd, zegt zij.
Misschien moet je? vraagt hij.
Laat me de madelieven maar zelf, zegt zij.
Madelieven? vraagt hij.
Yes. En dadels en vijgen, en mooie doosjes, en schilderijen van bijna onherkenbare ijsberen, en vriendschapsbrieven, en een bosje met kleuren, en de vulkanen halverwege, en, en, en zegt zij.
Ja, je meent het, zegt hij.
Ja, het moet, zegt zij.
Ja, je zult, zegt hij.
O ja, het kan niet anders, zegt zij.
