VANZELF
en plots, My Dear, is het leven van een ongeziene schoonheid
(alsof het ooit anders was, u moest het enkel maar zien)
en is een bloem een bloem en tegelijkertijd is ze honderdduizend bomen
en is een vlieg als een lichtstraal en vliegt ze duizenden meter, maal honderd- of tweehonderdduizend.
En plots ligt de lucht
(in haar oneindige blauwe)
op haar kop en tolt en dolt ze, met ons
en toont ze dat ze beter en duizendmaal sterker is, dan wij
en toornt ze en wordt ze storm, en lichtflits, en laat ze de weiden verdrinken
en stuurt ze wind over wind en onder en langs en doorheen alle bomen en daken
en vlijt ze zich neer en ligt ze alweer
(in haar oneindige blauwe).
.
Men beweert, dat avondrood het einde, de dood zelfs betekent
maar toch is daar, telkens, de ochtend,
in glorie
(glorieus)
in schitter
en brengt ze haar lucht
(in haar oneindige blauwe)
en herbegint ze de dag, opnieuw en opnieuw.
(‘ochtend’ is, voor deze gelegenheid, vrouwelijk.
Etc.)
(Afb: Cape Cod Morning, 1950, Edward Hopper)