Ze kan weigeren:
Ze leest niet, ze schrijft niet, ze babbelt niet, luistert niet, kijkt de mensen niet meer aan.
Geen eten, geen drinken, zelfs geen water
noch lucht noch slaap.
Ze wil niks horen maar in de verte klinken een hoest van iemand anders en een vrachtwagen die voorbijrijdt.
Ze vertikt het. Ze wendt zich af.
Ze denkt eraan dat ze zelfs kan weigeren om te ademen, maar dat brengt haar aan het glimlachen, want weigeren om te ademen, da’s niet makkelijk.
Ze hoort weer een vrachtwagen.
Ze propt watten in haar oren.
Ze hoort iemand iets zeggen.
Nog meer watten.
Weer die hoest.
Tien minuten later beseft ze dat het zinloos is en ze zoekt een middenweg.
Ze heeft een idee, trekt haar stapschoenen aan en gaat op pad.
Het wegeltje achter de huizen. Het wegeltje, daarna, dwars door de velden. Hetzelfde wegeltje, nog steeds, door een klein bos. Daarna weer velden.
Ze kijkt om zich heen. Ze voelt aan het gras. Ze voelt het gras.