Was ik maar dees of gene
reiziger
ik zou de bergen rond Kathmandu
en de rivieren van de rode papegaaien
de trommels van het carnaval
de uitgestrekte vlaktes met de olifant.
Was ik maar een
lonesome cowboy
ik zou mijn lasso
en mijn sigaret
en ik zou de vrouwen!
ik zou mijn paarden!
Was ik maar
vijftien jaar minder
en een gouden haarlok
en een versiertoer rijker
en een dansavond
en een glas champagne naast haar!
Was ik maar dees of gene
echte toerist
ik zou de muntstukken in de fonteinen
en de ingang van het Louvre
of de dagboeken in het literatuurmuseum
of de paraplu’s van Cherbourg.
Maar hier ben ik, zit ik, loop ik, hang ik, sta ik. Ik moet mijn ogen gesloten houden want ze branden. Ik moet mijn lippen opeen knijpen want ze willen. Ik moet mijn tong.
Ik moet mijn handen en armen en voeten en benen. Ik moet mijn borst en mijn buik, mijn longen, mijn lever.
Maar daar ga ik, in een droom, langs die reizigerspaden, langs de prairies, langs de dagen van de jeugd en van het geluk
naar mijn eigen plein vol madelieven, naar mijn eigen o zo hemelsblauwe lucht.