“Jef, kom, er is een feestje in de parochiezaal,” zegt Nikki.
“Ik hou niet van feestjes, Nikki. Ik hou niet van de drukte. Ik blijf thuis.”
“Ja maar Jef, de buren zullen er ook zijn, je kunt bij ons zitten, we zijn toch vrienden? Kom, we maken het ons gezellig.”
“Ik wil die gezelligheid en vriendschap niet,” zegt Jef. “Zij is niet echt, zij bestaat niet.”
“Jef, je raaskalt.”
“Raaskal ik, Nikki?”
“Ja, Jef. Je hebt ongelijk. Vriendschap bestaat, en buren en vrienden en feestjes en gesprekken zijn belangrijk.”
“Ja, Nikki, dat is waar. Zij zijn belangrijk.”
“Kom je dan, Jef?”
“Nee Nikki, ik blijf thuis.”