Zijn neus: hoog.
Zijn ogen: priemend.
De man wou me niet te woord staan. Ik moest naar hem opkijken; Hij was bijna dubbel zo lang als ik, tenminste, zo leek hij zich te voelen. Hij hield zijn rug kaarsrecht en het was alsof hij recht door me heen keek, maar na enkele seconden draaide hij zijn ogen van me weg. Ik wou met hem praten en versperde hem de weg.
“U snijdt me de pas af,” zei hij.
“Met veel plezier,” antwoordde ik rustig, maar zijn blik had me kwaad gekregen en ik zou deze man niet zo maar laten gaan. Ik moest en zou met hem praten.
“Bent u groot, meneer, of lijkt dat alleen maar zo?”
Zijn ogen priemden alweer en ik voelde dat hun naalden dwars door mijn wangen, voorhoofd en ogen gingen en dat ze mijn hersenen probeerden te raken, maar ik schudde die idee snel van me af en herhaalde mijn vraag.
“Bent u groot, meneer, of lijkt dat alleen maar zo?”
Hij bewoog zijn rechterarm en gebruikte zijn gehandschoende hand (ik meen het – het was 20 graden en hij droeg dunne lederen handschoenen van een onbestemde vuilbruine kleur) om me opzij te duwen. Ik zette me schrap en beeldde me in dat ik zijn elleboog vastgreep en er mijn tanden inzette. Het bot kraakte, ik herpositioneerde en beet een hap vlees uit zijn bovenarm. Hij gilde.
Het veranderde niks.
Hij riep me beschuldigende woorden toe. Wie ik dacht dat ik was? Dat hij het me betaald zou zetten! Dat hij veel connecties had en die onmiddellijk zou gebruiken om mij in staat van beschuldiging te stellen en om me in de gevangenis te gooien!
Het bloed gulpte uit zijn rechterarm en met zijn linker bleef hij me aanwijzen. De wijsvinger raakte bijna mijn hoofd maar ik zette een stap achteruit zodat hij me niet kon aanraken. Zijn ogen priemden nu vlammend, de gloeiende naalden probeerden zich weer door mijn voorhoofd en ogen te dringen maar ik schoot in een lach.
“U bent de grappigste man die ik hier ooit tegenkwam,” hikte ik. Ik hield mijn hand voor mijn mond om het lachen wat tegen te houden, maar dat lukte niet. Ik proestte het uit.
“Mag ik nog eens?” lachte ik luid.
Het maakte hem alleen maar kwader. Furieus. Ondertussen stroomde zijn bloed over het voetpad, dat vond ik vies en ik zei dat hij het voetpad bevuilde.
Met zijn linkerhand wurmde hij zijn telefoon uit zijn rechter zak. Ik zag hem knoeien om een nummer in te tikken, daarna hoorde ik hem luid met de politie bellen, dat hij klacht wou indienen en dat ze een ziekenwagen moesten sturen.
Ik huppelde weg.
De man probeerde me achterna te komen, maakte wilde bewegingen met zijn nog gezonde linkerarm.
Ik liep vrolijk voort, versnelde mijn pas en verdween naar beneden, richting het hart van de stad.
De Dialogen, 5.
Afbeelding: Francis Bacon, Self Portrait 1969