Ze zei dat ze best wist dat een plus een twee is, en drie plus vier zeven, maar dat een plus een ook vijf kan zijn, en drie plus vier dertien.
Ik antwoordde dat ik vond dat ze de laatste tijd weer wat zweefde, vroeg of ze zich goed voelde in die hogere sferen en dat ze zo veel mogelijk moest oefenen om met de voeten op de grond te blijven.
‘Ha, ha, ik wandel liefst ondersteboven en dan wil ik graag op iedere huisdeur een vogel en een bloem tekenen, en de bomen vol vlinders hangen. Alle deuren en àlle bomen,’ zei ze.
‘Dat lukt niet, dat weet je,’ antwoordde ik.
‘Met veel plezier,’ zei ze.
Ik zuchtte.
‘Ik weet het,’ lachte ze. ‘Een plus een is twee en zo voort, en ik ken nog steeds het alfabet, moeiteloos en zelfs achterstevoren, en de vermenigvuldigingstafel van elf is mijn favoriet, elf, tweeëntwintig, drieëndertig, vierenveertig, die tafel van elf is een coole, zei ze, en die van negen en twaalf vind ik ook tof, maar nu wil ik met mijn potloden en mijn verf, en bloemen en vogels en vlinders, en nu ben ik weg,’ zei ze.
Haar stapschoenen stonden in de woonkamer, lekker warm, en haar beste sokken lagen klaar.
(De titels zijn hier altijd van de auteur. ‘Of negenendertig’ zou bij deze ook mogelijk geweest zijn. Of, heel eenvoudig, ‘De tafel van elf’.)