ROOD

Dekalog

 

Hun agenda’s met veel rood zijn passé.

Nu zitten ze daar.
Zij: met een breiwerk, met een lappendeken, met een kruiswoordpuzzel.
Hij: met het voetbal.

Er is te weinig voetbal op tv, vindt hij.
Hij gooit met de afstandsbediening. Twee minuten later zegt hij dat het hem spijt. De volgende dag gooit hij terug met de afstandsbediening, zegt twee minuten later dat het hem spijt, neemt een duurder kabelabonnement, kan vanaf dan de klok rond voetbal kijken, juichen, boos zijn op een speler, boos zijn op een trainer, juichen, geeuwen, matchen een tweede keer bekijken, ’s ochtends en overdag en zelfs ’s nachts.

Zij bereidt nog altijd de maaltijden.
Hij heeft honger, hij heeft geen honger, hij wil een glas wijn bij het eten, hij wil een glas cognac na het eten, en in de namiddag, en ’s avonds, twee.

De batterijen van de afstandsbediening zijn plat, er zijn geen batterijen meer in huis, hij gooit met de afstandsbediening, hij zegt dat het hem spijt, zij zegt dat het haar spijt, misschien hebben de buren?

En op haar pantoffels klimt ze naar de hogere verdieping en belt ze aan bij de jongere buren.
Maria, Maria, wat doe je toch? vragen ze, het is al zo laat!
Maar ik moet batterijen, zegt Maria, hebben jullie?
En de bovenburen gaan mee naar beneden en steken de nieuwe batterijen.

Hij kijkt weer naar het voetbal en glimlacht en bedankt.
Zij vraagt of de jonge bovenburen ook een cognac?
Maar zij zeggen nee, dank je Maria, en dat het fijn is dat hij nu terug televisie en ja, voetbal is belangrijk, de mensen, zie je, en ze nemen afscheid want het is al laat en Maria neemt haar breiwerk en tikt tikt of zou ze kruiswoorden? maar gaat dan toch slapen. En hij juicht want een doelpunt en waar is de fles weer? Maria?

 

Afb.: Still uit een van de Dekalogen van Kieslowski.

MINI 6 TOT 10 – GELUKKIG

blue-sheet-music
Kieslowski, ‘Trois Couleurs: Bleu’. Still uit de film via google en http://www.jonathanrosenbaum.net/1994/02/eurofilm/ (‘Must see,’ schrijft ‘m)

 

Drup, drup.

Frankrijk natuurlijk. Parijs.

Gelukkig.

Ze veegde.

‘Maar neen,’ zei ze.

HET SPROOKJE VAN DE GROTTENMAN

kieslowski
Still uit Dekalog 1, Kieslowski

Maar het ene sprookje is het andere niet en de schrijver van dat andere zegt dat de huid van de ijsbeer een halve eeuw bleef liggen en dan in goud veranderde. Het kind vond het goud en leerde hoe het van het goud kon eten en drinken en zo kon het overleven – helemaal alleen in een hoge grot.
Het kind groeide en groeide, at en dronk van het goud zonder dat de hoeveelheid verminderde.
Als het kind volwassen was, nam het een deel van het goud en verliet het de grot. Hij liep de wereld in, trotseerde de ijsvlaktes, overwon de hoogste bergen en zwom naar het vasteland. Daar leerde hij de mensen kennen. Mannen, vrouwen, kinderen. Hij ontdekte de huizen waar ze in leefden, hij ontdekte hun fabrieken en scholen, hun sportzalen, kantoren en auto’s, hun bezigheden.
Hij begreep het niet.
Hij begreep het nog minder toen hij zag dat iemand een deel van zijn goud wegnam.
“Wil je wat goud?” vroeg hij. “Hier,” zei hij.
De dief nam het goud in ontvangst en maakte zich uit de voeten.
De grottenman keek hem na.
“Wat is dat toch met de mensen?” vroeg hij zich af.
Hij haalde de schouders op en keek naar de hoge huizen.
“Ik woon liever in mijn grot,” dacht hij.
Hij maakte enkele vrienden. Ze vonden zijn goud erg bijzonder.
Een van die vrienden nodigde de grottenman uit in zijn appartementje in de Modelwijk, vooraan in Brussel.
“Breng gerust wat van dat goud mee,” had de vriend gezegd.
De grottenman keek zich de ogen uit. Al die appartementsblokken! Al die deuren! Al die gangen! En dan de kamertjes, waar de mensen in leefden!
Een week later keerde grottenman terug naar zijn grot. Hij liet het goud bij zijn vrienden. Die probeerden hem te volgen maar moesten hun poging staken toen grottenman de zee in dook. Hij trotseerde ook nu weer de hoogste bergen en de ijsvlaktes. Hij leefde nog lang en gelukkig in zijn grot, at en dronk van het goud zonder dat de hoeveelheid verminderde. Hij keerde nooit meer terug naar de wereld maar dacht er nog vaak aan.
“Mensen zijn vreemde wezens,” vond hij.