‘Ssssst, het is niets.’
‘Jawel. Zeg niet dat het niets is. Het is erg. Heel erg.’
‘Maar het gaat over. Het zal wegebben.’
‘Zeg ook dat niet. Het gaat niet over. Het ebt niet weg. Het blijft. Het is als een scherp stuk metaal dat in onze lijven zit en blijft zitten. We zullen er zacht moeten mee omgaan om de pijn niet te veel te voelen. En de angst voor de pijn. We zullen onze ogen moeten sluiten en moeten denken dat het stuk snijdend metaal er daardoor niet meer is. Maar het zal er altijd zijn.’
‘Ssssst, het is niets.’
‘Jawel. Laat me huilen. Zeg niet dat het niets is. Troost me, maar laat me huilen. Haal dat ijzer uit mijn lichaam. Snijd. Hier, ik geef je een mes. Doe het. Snijd de pijn weg.’
‘Ssssst, het is niets. Het is echt niets. Het gaat weer over.’
‘Nee. Niet waar. Het gaat niet meer over. Het blijft. Zelfs met onze ogen gesloten zal het blijven. Maar ik wil het weg. Hier, snijd dan. Toe, doe het. Haal mijn been eraf, mijn hand, mijn arm, mijn borstkas, mijn hart. Doe maar. Snijd het weg want ik wil de pijn niet meer voelen.’
‘Ssssst, het is niets. Ik beloof het je. Het is echt niets. Kijk maar. De zon komt weer op, morgen, overmorgen. Het is niets, zeg ik je.’
‘Jawel. Snijd. Doe het. Snijd het weg, haal het uit mijn lichaam.’
‘Ssssst.’
‘Nee. Ja. Zeg niet dat het niets is. Zeg ook niet dat ik moet zwijgen. Snijd het weg, please.’
Londerzeel, 22 maart 2016.