DOMINIC DE DOEDELDEKEN

Mijn naam is Dominic de Doedeldeken en ik ben de Directeur van De Federatie Der Dertig Beroemdste Bedrijven. Ik leid mijn Federatie met vaste hand.
Ik heb een echte Rolls Royce, mét chauffeur, en ik bezit drie huizen en een grote zeilboot.
Ik heb een vrouw maar ik heb ook een minnares en zei noemt mij Didi.
Ik heb ook een oogje op mijn secretaresse, misschien is zij mijn volgende, daar moet ik nog eens over nadenken.
Iedere ochtend om acht uur brengt mijn chauffeur me met mijn Rolls naar de zetel van De Federatie Der Dertig Beroemdste Bedrijven en dan doe ik mijn job.
Ik sta er op dat ieder personeelslid me ‘s ochtends komt groeten. Dat is belangrijk voor het contact.
Er is een nieuwe assistent in de drukkerij.
Er is een nieuw afdelingshoofd van de afdeling Contacten Met De Bedrijven.
Er is een nieuwe hulpboekhoudster.
Ik vond die laatste nogal jong en ik vroeg aan het hoofd van de afdeling waarom hij haar had aangeworven.
“Vanwege haar kennis,” zei hij. “En vanwege haar mooie lichtbruine huid,” zei hij. “Zo egaal.”
Ik kon dat laatste alleen maar beamen en zei tegen het afdelingshoofd dat hij een goede keuze gemaakt had.
“Bovendien! Haar lange kastanjebruine haren!” zei ik.
“Juist ja,” antwoordde het afdelingshoofd. “Zij zijn belangrijk en de functie van hulpboekhoudster is dan ook niet te onderschatten,” zei hij.
“U heeft dat goed geëvalueerd,” vond ik.
“Dank u, Directeur van de Federatie Der Dertig,” zei hij.
“U mag beschikken,” sloot ik af.
De volgende was het oude afdelingshoofd van de Dienst der Mierentellers. Ik apprecieer die man zeer. Hij heeft een uitstekende staat van dienst en werkt langer voor de Federatie Der Dertig dan ikzelf. Ik vraag iedere ochtend zijn mening.
“Zus en zo,” zei hij.
“Wat bedoel je, Dirk?” vroeg ik.
“Dat het verloop en de bouwwerven van de mieren zus en zo verlopen,” zei hij.
“Ja maar, wat bedoel je juist, Dirk?” herhaalde ik.
“Dat hun bedrijvigheid afneemt,” zei Dirk. “Ik denk dat het iets met de stand van de maan te maken heeft. De maan lijkt weer eens vast te lopen, zo ook de mieren. Ik zie geen vorderingen. Ze lopen af en aan, maar ik heb mijn twijfels. Ze voeren vast weer een theaterstuk op. Ik geloof hen niet meer. Mag ik Mijnheer De Directeur van De Federatie Der Dertig er op wijzen dat het niet de eerste keer is, dat dat gebeurt? Ik denk dat u drastische maatregelen moet nemen, en wel vandaag nog.”
Ik aarzelde. De mieren waren van primordiaal belang voor de goede werking van De Federatie Der Dertig en zij hadden zelden ondermaats werk geleverd. Behalve toen. Maar ik wijt dat nog altijd aan de vorige stilstand van de maan en ik achtte de mieren niet verantwoordelijk en ik vond het niet nodig om iets te doen.
Dirk, het hoofd van de Dienst der Mierentellers, was het niet met me eens en hij hield voet bij stuk.
“U moet vandaag actie ondernemen, Directeur.” Het gebeurde zelden dat Dirk mijn naam en titel niet in een adem vernoemde.
“Ik weet het niet, Dirk.”
Dirk bleef bewegingloos staan en zei niets meer. Misschien moest ik inderdaad onmiddellijk actie ondernemen. Het zou kunnen dat Dirk gelijk had en ik wou niet dat De Federatie Der Dertig ondermijnd zou worden door de mieren. Ik moest een beslissing nemen.
Ik nam mijn pijp uit de bovenste lade.
Dirk schrok.
“Dat had ik dan ook weer niet in gedachten, Directeur!” Hij staarde naar de pijp.
“Tja, Dirk. Ik neem jouw verslag bijzonder ernstig. Ik heb even geaarzeld, maar we moeten inderdaad het nodige doen. Ik adviseer je om ook de drie reservepijpen erbij te halen en de mieren het vuur aan de poten te leggen. Heb je lucifers?”
“Ja, ja, Dididirecteur.” Hij stamelde.
“Kom kom, zei ik. Dit is wat je wou. Het is onze gezamelijke beslissing, niet? Haal die pijpen, neem de lucifers en we doen wat ons te doen staat.”
“Jjja, Directeur,” zei hij.
Dirk haalde de pijpen en de lucifers.
We rookten de mieren uit.
We staken de afdeling in brand omdat we geen enkele mier in leven wilden laten.
We staken de ganse vleugel in brand.
We hoorden de mieren krijsen en wisten dat we voorlopig van hen verlost waren.
“Zie je wel, Dirk?” vroeg ik.
“Jjja, Directeur,” zei hij.