Hij stopte even met graven. Niks, niks. Ergens moesten er toch nog van die munten liggen? Een cola, hij wou een cola, veegde zijn handen wat af aan zijn tuinbroek en ging naar binnen. Zijn vrouw zei niks, lette er op dat hij zijn schoenen uittrok, jaja, ik weet het, dacht hij. Hij nam twee blikken cola, liep terug de tuin in en legde een van de blikken in de schaduw van de haag. Hij werkte voort, blik cola in de ene hand, dronk af en toe een slok, ondertussen met de andere hand de losse aarde zoekend omwoelend, straks terug met de zeef. Hij zou zo graag nog zo’n Napoleon-munt… misschien… een schat… Of zou hij met een metaaldetector? Maar een goed toestel kost stukken van mensen, dan toch maar liever met de spade en minutieus met de hand en met de zeef. Hij had immers tijd, veel tijd en veel ruimte, centimeter per centimeter voort, met de spade, met de hand, nog vele maanden te gaan? Misschien nog twee Napoleonmunten? Of vijf? Of meer, veel meer?