Ken ik jou? Dan ben jij hier, bij mij en sta je hier, zwart op wit, met varianten want de huid van jouw handen zal vandaag misschien groen zijn en morgen donkerrood of bruin. Je zult een halve meter groter of kleiner zijn, en je zult nu eens met deze maar dan toch weer met gene aan de toog van het café staan – wat nu niet meer toegelaten is, maar wat vroeg of laat zal terugkomen. Je haren zullen zwart, bruin, grijs of blond zijn, of zelfs blauw zoals de haren van de zoon van de achterbuur.
Ken ik jou niet? Dan ben jij hier, bij mij. Je fluistert of je roept, je leest de krant of je bent piloot. Je brengt je ouderwetse stelten mee, of de drie nieuwe T-shirts die je vorige week in de solden kocht. Ik zal zeggen dat ik jou niet ken en dat jij luid riep dat je mij en de mijnen graag ziet, maar ik zal ook zeggen dat ik je zag liggen, daar, in de gracht, met een gebroken been en twee blauwe ogen. Je zult bijna honderd zijn, of drieëndertig. Blind of helderziend, of allebei. Je huid zal de zachtste zijn, je handen de meest grove. De lijnen in jouw handen zullen een rijk leven voorspellen, met rode vogels op een blauwe achtergrond. Ze zullen de beste zijn, alles zal het beste zijn, het mooiste, het hoogste, het meest echte.
Zo zal het zijn, ja, zo zal zijn.