We slapen.
Alles slaapt.
Wij, iedereen, alles. De ganse aardbol. De dieren, de zeeën, de seizoenen.
Stil, stilte, overal. Geen mens, geen dier,
geen plant, geen adem.
Tot plots, ergens, elders, ver, in het oosten: een donderslag, een bliksemschicht.
Tot plots, onverwacht, hier bij mij, in de stilte, dreunend: een lichtgroene scheut met, weinig later, groenblauwe blaadjes,
een nieuwe bloem, Lily.
(en het ‘hier bij mij’ is wel degelijk ‘hier bij mij’ en de spaties staan waar ze moeten staan.)