Hij zegt niets maar wijst nadrukkelijk en met verwrongen gezicht in de richting van zijn keel.
‘Ik begrijp niet wat je bedoelt,’ zeg ik.
Hij wijst nog eens en ik zie dat hij moeizaam slikt.
‘Probeer,’ zeg ik.
‘Ik. Kan. Niet. Praten,’ zegt hij.
‘Waarom niet? Is er iets gebeurd? Probeer,’ zeg ik.
Hij slikt nog eens, en nog eens en zegt Dat. Het. Niet. Lukt.
‘Maar hoe komt dat toch?’ vraag ik.
‘Het. Zit. Vast,’ zegt hij, terwijl hij weer met het hele hoofd slikt.
‘Wat dan?’ vraag ik.
Hij slikt. Hij slikt. Ik zie tranen in zijn ogen.
‘Het. Zit. Muur. Vast,’ zegt hij. En hij huilt. En hij huilt. En hij huilt.