Beste mijnheer Macharis,
Ik weet het. U heeft gelijk.
Maar nu?
Ze geven vijf euro en ze krijgen tien euro terug, beweren ze. Zij zijn tovenaars. Hoe kan ik dat ontkrachten, mijnheer Macharis? Hoe moet ik dat doen?
Ik weet het niet. Ik weet het écht niet. Zij zijn zoveel sterker, zij weten zoveel meer, zij hebben zoveel meer steun van het publiek. Zij zijn De Grote Tovenaars en zullen dat de komende jaren blijven.
Ik weet dat u zal zeggen dat dat niet waar is. Dat ik de moed moet bewaren, dat tijd raad brengt en dat boontje om zijn loontje komt.
Maar toch.
Ik word stilaan moe, mijnheer Macharis. Alle kleuren en geuren van de regenboog bieden geen troost of hulp meer. Ik zie de kleuren nog altijd, dat is waar, en, ik ruik de geuren en ik wacht, wacht, wacht en ondertussen tikt de klok. Hoe lang nog, mijnheer Macharis? Hoort u het ook? Telt u mee?
Gisteren was ik aan zee. Ik wou u telefoneren, of een berichtje sturen. We hadden kunnen afspreken, een kop koffie drinken, een lange wandeling maken zoals vorig jaar. Maar ik deed het niet. Ik wou niemand zien, zelfs u niet en ik wandelde alleen en dacht na over de tovenaars. Dat woord is veel te mooi, vindt u niet? Net of zij hebben goud in hun handen maar dat hebben zij niet. Of misschien hebben zij dat wel, maar verandert het in hun handen in lood. Loodzwaar lood, mijnheer Macharis. En u en ik en alle anderen torsen dat gewicht.
Looddampen zijn giftig, mijnheer Macharis. Maar ik ben bang dat niemand daaraan denkt.
E.
(1 van 66 brieven)
(Afb.: Anselm Kiefer, via google en via een blog)