Hij is in Walden, middenin.
En hij vecht, en hij probeert het hoofd boven de bomen te houden, en het leven te nemen zoals het komt, daar.
Hij zegt “Ik ben sterk,” maar hij voelt de krop in zijn keel, en hij slikt, slikt nog eens, misschien zou een scheut whisky helpen, maar hij heeft enkel water, en dat vindt hij best.
Het regent.
Walden regent, Walden maakt het huis nat. De leien glanzen, de dakgoten lopen over, het huis lijkt een rivier, het woud een moeras.
Hij heeft nog altijd last van de krop en gaat naar buiten, staat middenin dat Walden, middenin de wolkbreuk –
nog even.
Het stopt.
Regen, wind, rivier en moeras, ze worden opgeslokt door wat Walden eens was en wat Walden (hij weet het) altijd zal blijven.
De deur staat weer open, de leien laten de glans nog even in leven, de rivier wordt een kabbelend beekje, de zalm gaat zijn gang, van hoger naar lager.
Heel Walden, de hele omgeving, zij druppelen na, maar niet lang meer. Een specht herneemt zijn gedaver, een koekoek roept, vijftien merels en mussen groeperen, de konijnen heffen het hoofd, en hollen, en lachen en spelen.
(Via Kunst Museum Bern)
Is dit het Walden van Thoreau? ‘On Walden Pond’?
dag Paul, dit is ‘een’ Walden, maar het is inderdaad ‘dat’ Walden, ingekleurd op mijn manier.