“We zaten op café en we dronken wat, hij een Duvel ik een pint en hij zei ‘Jef, ik wil uit het leven stappen’ en ik antwoordde dat diegenen die dat zeggen, dat die dat niet doen en eerst zweeg hij en bestudeerde hij zijn knieën en dan begon hij over iets anders, hij zei dat hij blij was dat het de laatste dagen goed weer was en dat hij het zonlicht gemist had, die donkere februarimaand had hem geen deugd gedaan, zei hij, maar maart bracht eindelijk het begin van de lente, ‘dat is goed voor mij en goed voor al de andere mensen,’ vond hij en natuurlijk had hij gelijk.
We dronken.
Hij nog een Duvel, ik nog een pint maar hij zei dat we dan maar eens moesten opstappen, hij wou een gebraden kip van het kippenkraam, de kippen van het grootwarenhuis waren niet zo lekker vond hij en met een grote kip had hij voldoende voor twee dagen, dat scheelde de rompslomp van het kiezen en kopen, ‘Marktdagen zijn goed, ik koop hier ook mijn groenten,’ zei hij, ‘Maar eerst toch nog een kop koffie, we zitten hier goed,’ zei hij.”