“En ik heb altijd hard gewerkt. Het was een grote ronde en ik had veel klanten. Ik laadde om zes uur ’s morgens en ik loste om acht uur ’s avonds. Ik was nooit voor negen uur thuis.
Zij?
Zij leek tevreden. Hield zich bezig. Poetste, ging winkelen, sprak af met haar moeder of met vriendinnen. Ze was altijd goedgezind als ik thuiskwam. Tot op een dag… het hele huis was leeg. Ze had een tafel, een stoel en een oude eenpersoonsmatras achtergelaten, meer niet. Het huis was groot en er was niemand. Groot en kaal. Groot en leeg. Koud.”