“Ach Nikki, ik hoor niet thuis in deze tijden. Als ‘tijd’ een metselwerk is, kan ik dan in de voegen kruipen, en aan de andere kant van dat metselwerk terug naar buiten komen? Misschien kom ik zo in de negentiende eeuw? Sta ik dan tussen de arbeiders, aan de poort van een van de grijze fabrieken? Of misschien in de ijstijd? Is mijn ik dan levensvatbaar, Nikki, in die ijstijd? Of misschien kruip ik via de voegen naar de toekomst, die van 2552, bestaat onze aarde nog in het jaar 2552? Is er dan nog water, goede lucht, heeft de mens een oplossing gevonden voor de vervuiling? Hoe ziet onze planeet er uit in die verre toekomst, Nikki? Koel, koud? Gereinigd? Steriel? Bestaat ze dan nog, denk je?”
“Jef, je moet daar niet over nadenken. Tijd is geen metselwerk en je kunt niet langs de voegen reizen.”
“Weet je dat zeker, Nikki?”
Ik wist niet wat zeggen. Jef zweeg ook en dook achter de beschutting van zijn pijp. Hij vulde ze, liet ze in zijn hand op zijn schoot rusten en bleef naar haar kijken. Ik stond op maar Jef deed alsof hij dat niet merkte.
“Tot later, Jef,” zei ik, maar dat was zinloos. Jef was niet meer bij mij in de kamer.