Ik weef licht en donker, zei hij.
Of wit en zwart.
Of vice versa.
Dat kan met de hulp van een haaknaald.
Of stopnaald.
Of breinaald.
Of mijn vingers.
Soms zit ik twaalf uur aan een stuk te weven. Heel soms zelfs vierentwintig uur.
Niet goed voor mijn rug, inderdaad.
Maar ik sta om het uur even op. Ik stretch. Ik ga een kop koffie of een glas water halen. Ik kijk naar de bomen. Adem. Doe weer voort.
Sommige van de stofrepen zijn glanzend. De andere zijn eerder dof. Het kan me niet schelen. Of toch wel. Ik hou meer van de glanzende. Omdat dáár het licht, zie je. Het buitenlicht. Als de zon schijnt.
Zwart, wit, zwart, wit, zwart, wit, zwart, wit
Urenlang, dagenlang, maandenlang, jaren
Donker, licht, donker, licht, donker, licht
En ja, ze komen kijken.
Ze stellen vragen.
‘Het licht,’ zeg ik dan.
Of
‘De nacht.’
Ondertussen doe ik voort. Voort. Voort
Het moet.
Zwart, wit, zwart, wit, zwart, wit, zwart, wit
Donker, licht, donker, licht, donker, licht
Tag: wit
13042025 – OF PEARLS
*all days blank, but not in real life*
Gisteren: twee jonge mannen, lopend, pratend, ik hoorde hun onsamenhangende woorden maar kon er niets van maken. Allebei: geen telefoon te zien, en dat is de dag van vandaag het vermelden waard.
Vanochtend: de witte bloesems van de perenboom van de buren, het pad ligt er vol van. Moet ik de afgevallen blaadjes opvegen?
Vanochtend: regen, een beetje. En mijn strings of pearls doen het buiten weer schitterend.
Nu: ik zoek wat schoonheid. Ik keer terug naar de bloesems.
WIT
ik leg de rozen een voor een
ik leg de rozen
een voor een
mijn hoofd
mijn hart
ik leg de rozen
ik leg de rozen
ik leg de rozen een voor een
voor een
een roos
een roos
GROEN ROOD ORANJE BRUIN WIT
Ze zag de groene specht. Plots vloog hij met een grote boog naar het bos.
De volgende middag zag ze hem weer.
De derde dag keek hij haar aan. Hij wenkte.
‘Hoe gaat het met jullie?’ vroeg hij.
‘Dank je, het gaat,’ antwoordde ze.
‘Nochtans. Ik hoorde dat al het andere pittig is,’ zei hij.
Ze zweeg.
‘Veel drukte, veel gedoe, veel druk,’ zei hij.
‘Ja. Pittig dus.’ zei ze.
‘Lukt het een beetje?’ vroeg hij.
‘Ja. Ja. Een beetje,’ twijfelde ze.
‘Ben je goed voorbereid voor maandag?’ vroeg hij.
‘Ik heb een bundel. Ik moet nog wat printen en ik zal een paar verduidelijkingen noteren. Het wordt een dik dossier,’ zei ze.
‘Zal het helpen?’ vroeg hij.
‘Ik weet het niet,’ zei ze.
‘Ben je bang?’
Ze zweeg.
‘Ben je bang?’ herhaalde hij.
‘Soms wel,’ zei ze. ‘Ik ken de gevolgen niet. Meester T. zei dat het gevaarlijk kan worden.’
‘Maar je moet dit doen,’ zei hij.
‘Ja. Ik moet. Wij moeten. Samen zijn we hopelijk sterk genoeg.’
‘Zie je het mooie nog?’ vroeg hij.
‘O ja. Misschien niet vaak genoeg, of niet alles. Maar toch. Ik zie iedere dag de klaprozen in het veld, de kamperfoelie die straks vol bloemen staat, de notelaar die het laatste jaar enorm gegroeid is. We zullen veel noten hebben. En gisteren zag ik een van de kwikstaartjes. En de spechten.’
‘Veel goede moed,’ zei onze groene specht. Hij vloog met een grote boog naar het bos.
HIJ BEWAARDE HET AL JAREN IN DE EIKENHOUTEN KAST
De tattoo op zijn voorhoofd zei ‘MEDIA’.
Hij hield de ogen gesloten en fluisterde: ‘Ik weet het. Het staat er. Ik kan dat niet meer veranderen. Maar wil jij iets voor me doen?’
‘Ja, natuurlijk,’ zei ik.
‘In de kamer hiernaast, in de oude eikenhouten kast, ligt een zijden laken. Een wit. Wil je dat halen?’
Ik vond het en legde het op het voeteneinde van zijn bed.
‘En heb je mijn armen en benen gezien? Zou je eens willen kijken?’ fluisterde hij met veel moeite.
Ik stroopte de mouwen en broekspijpen van zijn lichtblauwe pyjama zo ver mogelijk op.
Zijn ledematen stonden vol tattoos. Overal, in zwarte inkt las ik titels en namen van kranten, tijdschriften, televisiezenders, radioprogramma’s, blogplatformen, websites en zo voort.
Terwijl ik alles grondig bekeek hield hij de ogen gesloten. Had hij ze trouwens nog geopend sinds ik bij hem was?
Ik zei niks.
Hij zuchtte zacht.
‘Wil je nog iets voor me doen?’ vroeg hij, bijna onhoorbaar. Zonder mijn antwoord af te wachten vroeg hij me om het witte laken volledig over hem te draperen.
‘Helemaal. Mijn hoofd ook,’ mompelde hij. ‘Je moet dit voor me doen, je mag mijn mouwen en broekspijpen opgestroopt laten.’
Ik fronste, maar wist wat me te doen stond en meende zelfs te begrijpen waarom. Ik nam het laken en vouwde het deels open, legde het over zijn voeten en benen.
‘Hoger,’ fluisterde hij.
Toen het laken tot op zijn borstkas reikte, zei hij nog steeds fluisterend maar erg indringend: ‘Tot over mijn hoofd!’
Zijn ogen bleven de hele tijd gesloten.
Ik deed niks en wachtte.
Hij zei weer iets, maar ik kon hem niet verstaan en bracht een oor tot net boven zijn mond.
‘Ik wil volledig afgedekt worden. Het hoeft niet meer, ik hoef niks meer, ik wil niet meer. Ik wou dat ik weer was wie ik was maar dat kan niet,’ hoorde ik.
Ik vouwde het laatste stuk van het parelmoerwitzijden laken open, bleef nog even staan, verliet de kamer en trok de deur zacht achter me dicht.
(Deze tekst is verbonden met ‘Onwetenheid’ van Milan Kundera. Maar ook met het liedje ‘Seven Veils’ van Elbow. De inspiratie voor de details in de tekst heb ik van een B.V.)
WIT
Het zit te ver.
.
.
Nee ik kan er niet aan.
.
.
Nee en ook alsof er (nog) een deksel op zit.
.
.
.
Mss moet het zo.
Mss moet het niet zijn.
.
Ja het zit te ver. Mijn armen zijn te kort of liever mijn hersenen zijn niet soepel genoeg. Mijn geheugen. Ik zal ze allebei wat laten gymnastieken. Oefen links, rechts, ondersteboven, ondersteboven en in salto’s, zou dat nog lukken?
.
Een kleine diamant in het midden, omgeven door de weidemargrieten van gisteren maar dan in een mini-formaat en met vooral witgouden bloemblaadjes behalve hier en daar een geelgouden. Maar het geelgoud is in de minderheid, niet eens vijf procent, schat ik denk ik.
.
Ik zou kunnen overschakelen op boekhouding en rekenen.
.
Lol. En Nee voor het overige kan ik er niet aan.
ZEELAND ZEELAND
Ze geven hem een deadline maar hij gooit die over zijn schouder. Hij zegt dat hij vooral zweert bij zilveren en blauwe potloden.
‘Dit is pas een deadline,’ roept hij, neemt zijn luchtballon en vliegt over de Oosterschelde. Hij landt op een van de zandbanken en ontmoet er drie zeehonden. Vanaf de nabijgelegen oever roepen enkele toeristen dat hij zich uit de voeten moet maken. hij tekent rap een grote ‘Fuck you!’ op de luchtballon. De toeristen druipen af.
Hij haalt zijn fiets uit de mand, rijdt door Wemeldinge, volgt de bochten naar Goes want daar zijn de winkels. Maar in Goes is het veel te druk. Hij rijdt terug, vindt de luchtballon niet meer, gooit zijn fiets tegen de grond, volgt te voet de kustlijn tot hij alleen is.
Hij ademt diep in en uit en in en uit en ziet in de verte een groep mensen met kinderen rond drie kleine bbq-stellen. Ze hebben veel plezier en genieten, genieten van het vette spek en van de welriekende, welriekende bbq-kruiden uit de kleine supermarkt in het dorp.
‘Open alle zondagen van juni, juli en augustus,’ roepen de rondvliegende verpakkingen. Hij voert de spekresten aan de zeehonden en luistert niet naar het gejoel van de kinderen.
Hij loopt naar haven, wacht aan de voetgangersbrug, laat zich bijna verleiden tot een torenhoge cappuccino zoals die van die mevrouw op het terras van het eetcafé maar sluit wijselijk de ogen en vindt de weg naar het volgende brugje.
‘Het water is niet eens blauw,’ spuwt hij. Hij neemt een van zijn potloden en probeert het water bij te kleuren. Het lukt niet.
Hij wil verder doorsteken, naar de overkant, daar op de tip is niemand, zelfs geen vissers want de vissen zijn verdwenen. Een voorbijvarende boot toetert, kinderen wuiven en gooien kushandjes. Achter de boot schuilen tientallen kleine zeilboten, er is een wedstrijd, iets met foto’s maar hij wil geen foto. Hij wil niets.
Hevig belgerinkel van tientallen fietsers doet hem schrikken.
‘Is er ergens een groene landtong zonder huizen, winkels, boten, mensen? Waar kan ik die vinden, bestaat ze?’ vraagt hij.
LICHT OP LICHT
Het is het licht dat door het zwarte schijnt en beelden schénkt van zon en wolken, luchten, einders en van werelden met nog meer licht en vogels en van ménsen, van groener gras en hopen hoop, à volonté.
Het is de donkerte die hier kan zeggen dat er licht en kleur in de nachten is, tot in de voor het blote oog onzichtbare oneindigheid,
tot diep, veel dieper nog in het heelal en in de mens, in iedereen.
Zo werd dit dan een ode aan het vele licht van onze zon en nog meer zonnen, hun schijnen op krioelende en o zo minuscule levens,
tot dat oneindige, het onbereikbare, tot in het diepste, verste en tot overal.
MISSCHIEN, NET NA DE OCHTENDNEVEL
‘Een roos is een roos,’ zei zij.
‘Een roos kan ook wit zijn,’ zei hij.
Ze glimlachten en keken elkaar onderzoekend in de ogen.
‘Wat denk je?’ vroeg hij.
‘Misschien,’ aarzelde zij.
‘Ja, misschien,’ vond ook hij.
‘Zouden we, zullen we?’ vroeg zij.
‘Willen we?’ vulde hij aan.
‘Ja, misschien,’ glimlachte zij.
‘Ja, misschien,’ echode hij.
‘Vast wel,’ zei zij.
G E L E T T E R D
Woordmuziek
geletterd
witte ladders vol
tonen
zachte roffels
schrijven
kadansen tot
hoge en lage regionen
vertellend
trom o
fluit ui
harp p
inkt
pianotoetsig
eeuwig
stil, blijvend
De tekst niet, de titel ook niet, maar de witte spaties tussen de letters van de titel zijn absoluut een verwijzing naar De Nederlandse notitieboekjes van Jan-Willem Lubbers.
Met veel groeten en dank, ook aan alle anderen, voor het stille lezen.