maar ik moet over de maan en
Categorie: Uncategorized
EN VOORBIJ DE VELDEN HET BOS
We vertrokken vroeg en hadden er niet op gerekend dat de paden zo steil en zo glibberig waren: veel natte keien, veel modder waar het water in dunne stralen doorheen liep.Plots riep hij: ‘Goh, een edelweiss!’ en ik antwoordde ‘Jaja, verdorie!’ want mijn linkervoet zat gekneld tussen twee spitse stenen en ik kon niet meer
maar hij kwam terug tot bij mij en was slimmer en sterker dan ik, rukte eerst aan de ene en dan aan de andere steen tot er beweging in kwam. Met wat wringen en plooien kon ik weer voort. ‘Kom, kom dan toch kijken!’ riep hij en ik moest hem snel volgen, naar die grijsgroene melkwitte bloem, de gedoodverfde pracht van de bergen. Ik geeuwde
dat ik honger had, maar we moesten nog zeker een uur. ‘In de hut zal het lekker warm zijn,’ zei hij, ‘en het uitzicht over de vallei, en de hoge witte wonderen der natuur.’ ‘Ik wil er een beklimmen,’ zei ik, maar hij lachte dat de hoge kammen niks voor een beginneling waren, ‘Jij kunt dat niet,’ beweerde hij en ik zweeg.
De volgende ochtend was ik alleen. In de verte zag ik de hoogste der hoge. Ik stapte flink door en keek geen enkele keer achterom. Een van de echte klimmers die ik onderweg tegenkwam vroeg of ik wist wat ik deed maar ik gebaarde dat ik hem niet begreep. De kop warme chocolademelk nam ik graag aan, ik dronk gretig en knikte dankbaar. Ik zette mijn eenzame tocht verder, tot helemaal boven en ik daalde zonder ongelukken weer af.
Drie dagen later was ik elders. De grote, knolachtige stammen van de woestijnrozen stonden klaar om op de uiteinden van hun frisse, groene takken een pracht aan bloemen te tonen en niet veel later werd ik beloond: felroze met wit, twee, drie weken lang. Daarna knipte ik zonder pardon de takken weg. Ja, ja, ik was voorzichtig, je hoeft me niet op het gif te wijzen.
Vandaag ben ik thuis en mag ik zeggen dat de stammen vol nieuw, monter groen staan. De takken zullen terug groeien, zij en ik wachten op het licht van de zomer en op de bloemen. Je ziet, de knollen overleefden mijn laatste tocht en vonden een goede plaats, hier, waar ik woon. Zij en ik hebben uitzicht op de velden, aan dit raam op het zuidoosten. Ze staan bij de bijzondere orchids, in de warmte, binnen, maar zonder te overdrijven.
MET EEN ZACHT VLOERKLEED, MISSCHIEN
De jongste dochter heeft geen vriend en iedereen vraagt altijd of het nog niet gelukt is en of ze alleen wil blijven, misschien.
En als ze dan wel een of andere mooie man aan de haak heeft geslagen, meestal voor even, dan worden dadelijk de andere vragen afgevuurd, of er al een datum is, en hoeveel kinderen, jongens of meisjes. Maar het wordt telkens niets, want in feite, tja
Ze vlijt zich languit op haar bed, staart naar het plafond, vindt alles goed zoals het is en de vragen vervelend.
Ze plooit een arm onder haar hoofd, laat haar gezicht tegen haar bovenarm rusten en sluit de ogen.
Ze droomt over een groot kasteel, met een warme woonkamer, een open haard, een bibliotheek en af en toe een vriend, meer heeft ze immers niet nodig, behalve toch ook een tuin, en een aanpalend bos, en misschien een kat en twee grote, zwarte honden om haar en het kasteel te bewaken.
Ze staat op.
De kamer is niet groot, het plafond iets te laag, ze zou de kleuren en zelfs de meubels eens kunnen veranderen.
Ze heeft een groot raam met een mooi uitzicht, de tuin, de straat, de gracht, het wandelpad naar het bos en naar het grote domein van de directeur van de pantoffelfabriek. De zoon groette haar nog, vorige donderdag, of was het woensdag? Ja, het plafond is net iets te laag, misschien een andere kleur, zodat het optisch, optisch, ze weet het niet meer, neemt haar computer en zoekt op hoe dat zit met de kleuren en hun effect op de kamer.
OVER HET LAND
De gordijnen, witter dan wit, hangen aan de wasdraad.
De boer staat aan het raam, kijkt over het land.
‘Wat is er?’ vraag zijn vrouw.
‘Niets, niets,’ zegt hij.
‘Heb je honger?’
‘Nee, nee,’ zegt hij.
Wil je iets drinken?’
‘Nee, nee,’ zegt hij.
Hij ziet zijn zonen en dochters, ze ploegen, zaaien, oogsten.
Hij ziet zijn kleinkind, twee.
‘Heb je echt geen honger?’ vraagt zij.
‘Nee, nee,’ zegt hij.
De gordijnen, witter dan wit, hangen terug waar ze horen.
De boer staat aan het raam, schuift het gordijn wat opzij, kijkt.
‘Wil je?’ vraagt zij.
‘Niets, niets,’ zegt hij.
‘Nee, nee,’ zegt hij.
Hij ziet zijn zonen en dochters, een kleinkind, twee, drie.
‘Heb je echt geen?’ vraagt zij.
‘Nee, nee,’ zegt hij.
DE VAALBLAUWE WERKBROEK, MET MODDERVLEKKEN
Op een zonnige zondagochtend, vroeg,
zegt de boer: ‘Ik ga nog wat mollen,’ en
ruilt hij zijn goeie broek voor een van de oude.
De boerin knikt. Ze ziet hem, over het erf en
na al die jaren van koeien, bieten en maïs,
krijgt ze de tranen in de ogen.
Ze loopt naar buiten, roept
‘Hier, een flesje water,’ en niet-
begrijpend neemt hij het aan.
‘Merci,’ zegt hij, maar ze ze is al terug
binnen, de patatten
OF ZAL ZE
Ze is niet meer te houden, ontplooit al haar stralen, hoog, hoger.
HART
En ze zei dat ze ook dit jaar veel te veel tomaten en dat ze niet wist wat ze ermee moest, tientallen kilo’s en kilo’s.
En dat haar man nog steeds de planten en de bloemen, heel veel, ja, ja, de overvloed, de rijkdom.
En ook dat ze heel de tijd thuis waren gebleven.
‘Niemand, niemand, we waren streng, erg streng,’ zei ze.
Maar ze hebben een grote tuin en een grote serre, en de kleinkinderen mochten in het zwembad en dan bleven zij binnen en keken ze, keken ze, en hun hart smolt en telkens wat tranen, ha ja, iedere keer, natuurlijk, wat wil je, die grote afstand, te groot, het niet mogen, het niet durven. Maar toch ook een glimlach, en blijdschap, want de luxe, de overdaad, het mooie weer, de lachende gezichten, het geluk, zo ver, maar toch zo dichtbij, ja, ook, ik kon dat goed voelen, zei ze.
MAXI
De hond twijfelt tussen miniMax en maxiMax en is zijn eigen vrolijke zelve, eeuwig goedgeluimd, lopend, spelend.