EXAMEN

Vanochtend vroeg stond ik er nog bij stil; dat ik niet exact wist wanneer je dat examen moest afleggen, misschien was dat gisteren of eergisteren, misschien is het pas morgen of volgende week.
Ik wou mijn telefoon nemen om het je te vragen maar misschien bezorg ik je door een telefoontje meer stress.

Nee.
Ik bel niet, ik mail niet, het enige wat ik doe is aan je denken en duimen. Dat je rustig bleef of zal blijven. Dat je niet als een kip zonder kop ikweetnietwat begon of begint uit te kramen. Dat je erin slaagde of slaagt om diep in- en uit te ademen en dat je je kon of kan focussen op de zaken die belangrijk waren of zijn om deze proef tot een goed einde te brengen.

Misschien is het vandaag?

Op de radio hoorde ik dat het mooi weer zal worden. Niet te warm, niet te koud, geen regen, geen grillen van de natuur, volop blauwe lucht met slechts enkele wolken.
Kijk dan vanochtend eens naar de tortelduiven op de nok van het dak van je buurvrouw – ik weet zeker dat die er zitten.
Kijk dan eens naar de paarse boshyacinten. Of naar het gele van de vele forsythia’s.
Blijf nog even buiten, adem diep in voor de goeie lucht, en uit om de slechte lucht weg te jagen.
Ademen is goed voor lichaam en geest, hoorde ik. Diep. Nog dieper. Ha.
Adem.

FANTA

Lichtjes in haar ogen. Ik kon bijna niet geloven dat dat onnozele flesje Fanta zo’n voltreffer was. Ze wees indringend met haar vinger naar de dop.

‘Bah, die lange vieze nagel,’ dacht ik. Uit haar keel kwamen onverstaanbare klanken.
‘Aha, je wilt dat ik het voor je opendraai?’

Ze knikte. Ik gaf een draai aan de dop, haar glimlach werd groter. Ik zei dat ze moest wachten, keek rond, vond een vies glas, spoelde het om in de oude gootsteen.
‘Bah, zo vies,’ dacht ik weer – en vulde het glas half met gele Fanta. Ze griste het uit mijn handen en dronk het in een teug leeg.

‘Nu eerst eten,’ zei ik.
‘Ja, ja,’ knikte ze.

Terwijl ik een met folie afgedekt bord uit mijn mand haalde volgde ze nauwgezet iedere beweging die ik maakte. Ze stond bliksemsnel op, nam een vork en knelde die in haar vuist. Ik zette het bord op de tafel en keek toe hoe ze de vork in een eerste gehaktbal prikte en die in zijn geheel in haar mond stak. Als ze zich nu maar niet verslikte! Ik zette het flesje Fanta vlakbij en schroefde de dop er half op.

‘Zal dat lukken?’ vroeg ik.

Met de mond vol liet ze een bevestigend keelgeluid horen. Ik liet haar eten en ging naar buiten. Op de koer keek ik nog eens om en vroeg me af wie de graffiti van de muur en van het rolluik zou halen.

STOFDOEK

‘En?’
‘Jaja, ik heb het mee.’
‘Maar waar is het dan? In je handtas?’
‘Nee, in mijn jaszak.’
‘Huh? In je jàszak?’
‘Ja, ik heb grote zakken.’
‘Je meent het niet!’
‘O jawel.’

Ze haalde het pakje uit haar rechter jaszak.

‘Komaan zeg, wat is dat nu?’
‘Het beeldje. Verpakt in een nieuwe stofdoek.’
‘In een stofdoek!!??’
‘Yes. Ouderwets maar nieuw en zacht. Geruit. Geel met rood en blauw. En er zit ook nog lichtblauw zijdepapier rond het beeldje.’
‘Laat zien! Pak het uit!’
‘Jaja, straks.’
‘Nee, ik wil het zien. NU.’
‘Je zult nog even moeten wachten. Krijg ik een kop koffie? Geen melk maar wel een half klontje suiker.’

MUNTEN

Hij stopte even met graven. Niks, niks. Ergens moesten er toch nog van die munten liggen? Een cola, hij wou een cola, veegde zijn handen wat af aan zijn tuinbroek en ging naar binnen. Zijn vrouw zei niks, lette er op dat hij zijn schoenen uittrok, jaja, ik weet het, dacht hij. Hij nam twee blikken cola, liep terug de tuin in en legde een van de blikken in de schaduw van de haag. Hij werkte voort, blik cola in de ene hand, dronk af en toe een slok, ondertussen met de andere hand de losse aarde zoekend omwoelend, straks terug met de zeef. Hij zou zo graag nog zo’n Napoleon-munt… misschien… een schat… Of zou hij met een metaaldetector? Maar een goed toestel kost stukken van mensen, dan toch maar liever met de spade en minutieus met de hand en met de zeef. Hij had immers tijd, veel tijd en veel ruimte, centimeter per centimeter voort, met de spade, met de hand, nog vele maanden te gaan? Misschien nog twee Napoleonmunten? Of vijf? Of meer, veel meer?

GOH IK WEET HET NIET

Ik weet niet wie schreef over die windmolens
of over dat meisje, Lolita
of over de donkerblauwe nachten, de bomen, de maan
of over de geleerde astronoom.

Ik weet ook niet hoe die vogels heten
en die bloemen
of die ministers
of die landen van de oorlogen

Ik weet enkel dat vandaag vandaag is.
Het is nog vroeg en donker.
Straks de zon.
Straks het licht.

Maar hoe dat juist zit met de planeten
en de lichtsnelheden
en eb en vloed
en het daveren van de aardplaten
en van de gletsjers
en van de Zuidpool.

Ik voel slechts een stofje in mijn oog.
Het is nog vroeg en donker.
Straks is er weer licht,
met of zonder wolken.

Goh, meer weet ik niet.

EN RAFTEND

We zagen het al.
We zagen de dagen, de nachten, het licht en het donker,
de zonnen, planeten en manen, de zwarte gaten,
de witte kamers, dreunend en dreigend, of lokkend,
en vele, vele wijd open ruimten en velden en tuinen.

We zagen giraffen en beren, leeuwen en vogels
en vlinders en mieren en spinnen
en mensen, de mens, in varianten van kleur en kaliber –
hoe hij bleef hangen in villa’s en krotten
of hoe hij bleef reiken, naar dichtbij en verder.

Er waren de kleinste beken en de krachtigste stromen,
de meren en zeeën, de oceanen.
We zagen hun bodems, hun zand, hun prachtige kleuren
– exotische vissen! rijke koralen! – in dat immense en krachtige
blauwe, onder allerlei hemels en zonnen.

We vonden zo veel: zandkorrels, kiezels en keien, rotsblokken,
heuvels en bergen, dalen van de Ardennen en van de Alpen,
zelfs van de Andes. We verkenden – met sherpa’s! – de Himalaya
en we zagen, weer onderweg, een paar vulkanen.

Licht, donker, schoonheid, gruwel, vriendschap, liefde,
hoogtes, laagtes –
we zagen het al, we zagen alles.
Is dat niet voldoende?

VER

Ik vraag me af waar jij bent.
Mogelijk ergens tussen een van de verschillende tinten blauw, denk ik. Of misschien wat dichterbij, tussen of in of net boven de enorme lagen groen.
We hadden elkaar nog aangeraakt. Of nee, net niet. Een vluchtig kruisen van onze wangen, rakelings. Ik zoek een ander, beter woord voor ‘kruisen’ maar ook dat woord hangt ergens onbereikbaar, tussen al dat azuur- en koningsblauwe.

Ik hoor je roepen. Ik kan de zinnen en woorden niet verstaan. ‘Overal, nergens,’ denk ik te horen. Ik spits mijn oren wat beter en hoor ‘Weg, langs het wandelpad.’
Ja?

Er zit niks anders op. Ik moet me erbij neerleggen. Hoe zeggen ze dat? Vrede mee nemen? Ja? Moet dat? Of kan ik me er blijven tegen verzetten? Zou dat zin hebben? Zou jij dan kiezen om dat oneindige blauwe of groene achter je te laten en om hier, tussen de huizen en de oude fabrieken, tussen de drukke straten en de wekelijkse marktkramers te willen verblijven? Iedere ochtend, iedere dag, iedere week opnieuw? Dat kan niet, natuurlijk niet.

Er dendert weer een vrachtwagen voorbij, de slogan op de zijkant van de laadbak kan ik niet lezen, het is te donker. Van de dag is nog geen sprake behalve in de drukte van het verkeer. Hoor, een autobus, die van twintig voor zeven.

(voor B, B, D, D, H, J, K, K, L, M, M, R, S)

DE MANTRA

‘DAT IS WAT ER GEBEURT ALS WE ONS VAN DE KUNST AFWENDEN!’
Hij zei het zacht maar duidelijk articulerend.
Zijn vriendin keek hem verwonderd aan.
‘Waarom zeg je dat?’ vroeg ze.
‘DAT IS WAT ER GEBEURT ALS WE ONS VAN DE KUNST AFWENDEN!’
Hij articuleerde nog duidelijker.
‘Ja, zeg, ik versta je. Wil je misschien wat uitleg geven?’
‘DAT IS WAT ER GEBEURT ALS WE ONS VAN DE KUNST AFWENDEN!’
‘Zeg schat, voel je je wel goed? Wat is dat met die kunst? Wat wil je, wat bedoel je, verwacht je een reactie van me? Waarom blijf je dit herhalen?’
‘DAT IS WAT ER GEBEURT ALS WE ONS VAN DE KUNST AFWENDEN!’
‘Aha. ik begrijp het. Je hebt een nieuwe mantra!’
‘DAT IS WAT ER GEBEURT ALS WE ONS VAN DE KUNST AFWENDEN!’
‘Tja. Ik weet het. De schoonheid blijft, want zij is. Maar de betovering verdwijnt.’
‘DAT IS WAT ER GEBEURT ALS WE ONS VAN DE KUNST AFWENDEN!’
‘DAT IS WAT ER GEBEURT ALS WE ONS VAN DE KUNST AFWENDEN!’
‘DAT IS WAT ER GEBEURT ALS WE ONS VAN DE KUNST AFWENDEN!’


Volgens ‘Gratis woordenboek | Van Dale‘:

man·tra (de/het; v(m) en o; meervoud: mantra’s)
1 (bij hindoes en boeddhisten) gebedsformule, meditatiespreuk
2 tot vervelens toe herhaalde boodschap
man·tra (de/het; v(m) en o; meervoud: mantra’s)
1 (bij hindoes en boeddhisten) gebedsformule, meditatiespreuk
2 tot vervelens toe herhaalde boodschap

kunst (de; v; meervoud: kunsten)
1 verkregen vaardigheid in het een of ander: de kunst van het koken
2 het vermogen om schoonheid te scheppen en esthetisch genot op te wekken: de schone kunsten
3 kunstwerken
4 vaardigheid, handigheid: dat is geen kunst is eenvoudig; een koud kunstje iets gemakkelijks; de kunst verstaan om … de bijzondere manier beheersen om iets te verrichten of tot stand te brengen; uit de kunst geweldig
5 rare streek; = frats

schoon·heid (de; v)
1 de eigenschap mooi te zijn
2 (meervoud: schoonheden) iets moois: zij is een schoonheid!

OF OLIJFOLIE

‘Maar je houdt nog van me?’ ze slikt een paar tranen weg.
Hij neemt haar in de armen, kust haar op het voorhoofd, fluistert dat hij een verrassing heeft.
‘O?’ vraagt ze.
Hij loopt naar de kast.
‘Hier, voor jou,’ zegt hij.
Ze glundert.
‘Maar, maar,’ en ondertussen frutselt ze gehaast de sierlijke verpakking van het kleine pakje open.
‘O, O!’ zegt ze.
‘Vind je het mooi?’ vraagt hij.

Een paar kilometer verder houdt Anita een wortel en een ui vast. Ze kijkt rond, fronst, baant zich een weg tussen de brokstukken maar ziet nergens een mes. Ze verstopt de wortel en de ui achter wat rest van het aanrecht, loopt zoekend naar buiten, nee, nee, ze heeft geen mes, geen kom, geen stroom, geen water, geen keuken meer.