Sterk en boven iedereen verheven,
zij, de zon, zo schijnend, stralend,
lichtend, draaiend, gekmakend bijna,
met haar langdurig spel van
lente, zomer, herfst en winter en nog
meer: dagen, nachten, regen, hagel,
storm en sneeuw en vaak geholpen
door de maan, de wind.
Sterk en boven iedereen verheven
gooit zij licht op alle leven, zelfs op
de vissen in het water, wassend –
of was dat de maan, misschien, of toch?
Sterk,
voor eeuwig hevig vuur verspreidend,
hoogste, rijkste bron van leven, zij,
de zon, die verre ster maar toch zo
warm en licht, zo voelbaar hier, op aarde.