NORAH

Norah staat aan de lopende band. Ze moet de etiketten op de bokalen controleren. Kleven ze recht?
Haar ogen doen pijn. Ze branden.
Na drie uur moet Norah aan een andere lopende band staan. Zitten er voldoende augurken in de bokalen?

Tijdens de pauze telefoneert ze naar het interimkantoor.
“Hebben jullie een andere job voor mij?”
“Waarom?”
“Mijn hoofd doet pijn, mijn ogen doen pijn.”
“Norah, je moet harder werken en beter je best doen.”
“Maar ik doe mijn best.”
“Toch moet je beter je best doen.”
“Hebben jullie echt niks anders?”
“We zullen het je laten weten.”
“Oké. Zo rap mogelijk.”
“We laten je iets weten, Norah.”

AURORE – MISSCHIEN

Dat was ook zo’n stad. Regen. De auto ik weet niet waar. De ringweg, onder de regen. Waar was die parking ook weer?
Ik werd bijna ondersteboven gereden. Had de chauffeur het zebrapad niet gezien? Het lag toch te glanzen in de donkere regen?
Uit een café klonk muziek. The Beatles.
Ik was doorweekt wou wel een kop koffie of nee, liever warme chocolademelk.
Ik vroeg of er iemand wist waar de parking was, want ik had ze nog altijd niet teruggevonden en nee, ik wist niet waar, noch hoe klein of hoe groot, noch of er bomen of ja, toch wel, drie grote, vier? Maar waar? In welk deel van de stad? Ik wist het niet.
Een man zei: “Kom, juffrouw, we gaan op zoek, rijd met me mee,” maar ik aarzelde. Hij zag mijn aarzeling en haalde bijna onzichtbaar zijn schouders op.
“Ik begrijp het hoor, ik kan een slechterik zijn” zei hij.
Ik bedacht me en antwoordde snel dat ik het aanbod toch aannam. Hij en ik, we stapten in zijn auto, doorkruisten de donkere, glanzende stad, op zoek naar de parking met mijn auto.
Hij was nieuwsgierig en stelde me allerlei vragen over mijn leven en ik, ja, ik was in feite ook nieuwsgierig en stelde dezelfde vragen. We lachten er om.
Eindelijk vond hij de parking met de drie bomen en met mijn auto, we praatten nog wat, we namen afscheid. Hij gaf me zijn nummer, morgen zal ik, misschien? Zou ik? Wat denk je?