23022025 – HONDERD BLADZIJDEN

Nu zit ik hier.
Mijn rechterarm in een draagzak, mijn schouder uit de kom.
Ik kan mijn arm niet gebruiken; hij moet immobiel blijven. Dus trek ik mijn plan. Ik typ dit traag, met alleen mijn linker wijsvinger.

Gelukkig kan ik mijn frustratie deels vergeten door meer te lezen. Een artikel in De Standaard leerde me hoe ik honderd bladzijden per dag kan halen, zelfs tijdens een werkweek.

Helaas: mijn werkweken laten dat niet toe. Nooit. Maar ik onthoud de tips. En ik hou een van de illustraties bij – hier, en in mijn screensavermap.

Kapotte schouder of niet, ik glimlach vaak. Net nog, aan de telefoon met mijn rustige, vrolijke dochter. Pyjama-dag, zei ze. Ik weet hoe ze er dan uitziet. Denk gerust een dubbele smiley.

Vanochtend ook een glimlach, in de auto. Het was vroeg. Zondag, dus stilte overal. Een dunne maansikkel, het begin van een rode zonsopgang.

Of mijn screensaver? Met nu de illustratie uit de krant. Maar bijvoorbeeld ook met de vogels van Heidi en een screenshot van een gedicht van Whitman. Om de zoveel weken keer ik terug naar het boek met die vogels, naar Whitmans Multitudes, naar de groene cover van zijn boek. Waar ligt het?

Wat me ook doet glimlachen: de autobus die net voorbijreed. De 250. Die doet me altijd denken aan de echtgenote van een klant. Ze is buschauffeur. Ze doet haar job graag. Zelfs als ze door Brussel rijdt – langs Jette, Laken, Bockstael, of als ze wacht in het Noordstation.
Soms zie ik haar rijden. Meestal ziet zij mij eerst. Ze claxonneert kort, wuift, glimlacht.

Beste lezer,
Geloof niet alles wat hier staat.
Er is niks mis met mijn schouder. Zoals altijd typ ik dit vlot met tien vingers.

(de chronologie, mijn chronologie, trekt op niks, dat weet ik – het is ingewikkeld.)

MAAR BROOD

‘Misschien moeten de hoofdstukken,’ zei zij.
‘Het linker handvat,’ zei hij.
‘Maar de dagen,’ zei zij.
‘En dan natuurlijk het rechter,’ zei hij.
‘En die tekst over de vlinders,’ zei zij.
‘Ja, juist,’ zei hij.
‘We kunnen ook,’ zei zij.
‘Maar het regent,’ zei hij.
‘Goh, er is geen brood meer,’ zei zij.
‘Natuurlijk, die latten,’ zei hij.
‘Toch maar eerst de hoofdstukken,’ zei zij.
‘Het wordt te warm vandaag,’ zei hij.
‘En de tekeningen,’ zei zij.
‘Ik heb mijn notities teruggevonden,’ zei hij.
‘En de seizoenen,’ zei zij.

Hij ging naar buiten. Zij ging mee.

‘Bijna blauw,’ zei hij.
‘Morgen misschien,’ zei zij.
‘We moeten,’ zei hij.
‘Yes,’ zei zij.

Ze zwegen even, en keken.

‘Dat kan later. We kunnen eerst nog,’ zei zij.
‘Het is niet nodig,’ zei hij.
‘Maar toch, dat ankerpunt… ik weet in feite niet wat dat betekent,’ zei zij.
‘Ach,’ zei hij.
‘We zullen,’ zei zij.
‘Yes,’ zei hij.

02042025 – VEZELS ZIJN STERK

Terwijl elke vezel van mijn lijf. Ook de kleinste.

Ik gebruik hier bewust geen drie puntjes, noch aanhalingstekens, noch haakjes.

Max legt zich erbij neer. Ook hij: diepe zucht.

30032025 ETC

Mijn pc zegt (ongevraagd) dat er veel pollen zijn.

Eergisteren, gisteren, vandaag: de kleur van de bomen in ‘ons’ bos (het is ons bos niet).
De contouren van de bomen. Al de bomen. De vorm van een gesnoeide plataan hier op onze parking — ik herken er een gas gevende motorrijder in: de rug gebogen, beide handen op het stuur. Sinds ik het eenmaal zag, kan ik het niet meer niet zien. Ik zou er een foto van  kunnen maken, online zetten en vragen: ‘Wie ziet wat ik zie?’ Maar voorlopig doe ik dat niet. En binnenkort wordt de boom weer groen, en de motorrijder onzichtbaar.

Gisteren: oud maar terug, hopelijk voor altijd — de kubus. Mijn kubus (FR).
Een vorm. De vorm. Een vorm.
(Veel vormen, hier)

Gisteren: de vriendschap, de goodwill. Allebei uit onverwachte hoek.
Eergisteren: het vakmanschap, ook uit onverwachte hoek. Ook daar: goodwill.
Besluit: goodwill bestaat nog. Natuurlijk.

Nu: diepe zucht.

Gisteren: ‘Er zitten veel vogels in de tuin. De kwikstaarten zijn niet schuw. Kijk, daar — een roodborstje.’

Nu: het is hoog tijd. Begin aan de stapels.
Ik zou ze ook in brand kunnen steken, natuurlijk.
(Ik steek helemaal niets in brand.)

PLAT

Ik heb de wereld binnenstebuiten gekeerd.
De kolkende lavastromen, de ongekende gedrochten van de diepste oceanen.

Het was me wat.

Ondertussen:
De vingers van mijn rechterhand zijn beduidend sterker dan die van mijn linker.
Ik heb zowel Trump als Poetin tussen mijn rechterduim en rechterwijsvinger platgedrukt. Plàt.

Trump was easy. Het was a piece of cake om zijn beveiligingsmensen te omzeilen, en daar zat hij dan, in een minuscuul zwembroekje.
Ik grabbelde hem vast. Eén, twee, drie — Plàt.

Poetin was wat moeilijker. Zijn beveiligingsmensen heb ik omgekocht met vijf dozijn flessen Londerzeelse 1840Gin.
Ze dachten dat zo’n “stom Londerzeels ginneke” hen niet klein zou krijgen, maar niets was minder waar. De 1840Gin kreeg hen à la minute plat, en daar lagen ze dan: tientallen sterke mannen en vrouwen, volledig strijk.

Poetin zelf had me zien aankomen en stond klaar met een van zijn revolvers. Maar, ocharme, de ouder wordende man had zijn lichaam niet onder controle, beefde gelijk zot. Zijn schot miste me — en niet een klein beetje.
Eén, twee, drie — Plàt.

De VS en Rusland mag ik niet meer binnen. Ik sta op verschillende wanted-lijsten.
I couldn’t care less.

Netanjahu zal volgen.
Anderen zullen volgen.

De wereld werd binnenstebuiten gekeerd en ik neem eerst even rust.

Hier zit ik, op mijn hoge veranda, en overschouw.
Ik wrijf mijn rechterduim en rechterwijsvinger nog eens over elkaar, test hun spieren, vergelijk met mijn linker.
Het is een aangename namiddag. De eerste zwaluw dient zich aan.

28032025 HET LANGE, LANGE RIJZEN


1 boek in De Slegte. Helft vd nieuwprijs. Normaal gezien kies ik ‘nieuw’, maar nu toch weer niet.

Playlist ten einde. Spotify kiest voor mij. ‘Because’, zingt iemand.

De zon van gisteren is verloren gelopen. Ik heb het koud.

Gisteren, eergisteren, vandaag, morgen, volgende week, het ganse jaar – zij het druppelsgewijs: tijd, ik maak wat tijd, ik kneed. De langste rijs-tijd, ooit.

Kundera. En, bij uitbreiding, terug naar Kafka. Zelfs terug naar Gombrowicz. Broch? Dat weet ik nog niet. Ik zal in ieder geval beginnen met het herbeginnen van mijn volledige Kundera-bibliotheek. Maar Handke lokt ook. En stukken Cervantes (herh) en Diderot? En daarbuiten: Joyce. Dubliners (herh ×5), maar mss moet ik Ulysses terug vastnemen, ook.
En, en…

Ondertussen:
Grijze ochtend. Grijze dag.

Deed ik hier toch aan namedropping. Ik vloek en ik glimlach en laat de namen staan.

Gisteren:
Zonnige ochtend, zonnige dag. De jonge boomsnoeiers en het ‘Ik heb meer licht’.
Op een ander front: een paar zuchten van opluchting.
Op het werkfront: oude mannen met seksistische complimenten. Ze zijn nochtans beschaafde mens. Kunnen de wereld en de mensen veranderen? Ooit, misschien. ‘Het komt door de lente,’ zei L.

26032025 LANGZAAM MAAR

Ik mag – of moet – weer een foto van een klant online zetten. Hij is een aangename jonge man. Gelukkig is iedereen hier aangenaam. De meeste klanten zijn mannen, maar helaas niet allemaal jong en knap, ha. Soms zijn ze oud en heum vertellen ze flauwe grappen.

Achter het kerkhof, het bos en het afvalpark loopt een smal wandelpad. ’s Ochtends is het daar doodstil (hm), héél rustig. Op de parking stond een donkere mobilhome. Zelfs met onze grote Max aan de leiband voelde ik me niet veilig. Ik kwam snel terug naar huis. Ik maak straks wel een wandeling – eerst nog die vorige tekst, dan de nachtbox.

Dit is een oefening: dagelijks tikken op het toetsenbord. Het is een nieuw en zacht toetsenbord.

Het kan nog korter.

BLAUWIG

Ik vroeg het aan meneer Macharis.
Die zei dat Kalmte me zou Redden.
‘Jaja,’ zei ik en ik haalde anderhalve keer diep adem.
Even later viel mijn blik op de bomen en daar was het weer; die bijzondere kleur van het avondlicht.
Zo belandde ik bij Whitman en zijn Astronomer-gedicht.
Op slag was de Walt daar zelf om te benadrukken dat het geen gedicht is.
‘Het is een gedachte,’ zei hij. ‘Het zijn gewoon maar wat zinnen, een eenvoudige txt,’ zei hij.
Ik vond het tof dat hij het over ‘een txt’ had, net zoals ik vaak durf. Want afkorten, daar is lef voor nodig.
‘Het is als de olifant in de porseleinkast,’ zei ik.
Hij vond me grappig.
Ik vond hém grappig.
‘Gedicht gedacht,’ zei ik.
We lagen strijk.
‘Ik moet voortmaken,’ zei hij even later.
Ik richtte mijn blik dan maar weer op dat licht.

(Meneer Macharis was ondertussen vertrokken. Die komt en die gaat.)

23032025 HELDER OF TOCH BIJNA

Gisteren: een jonge, slanke duif. Een uur later: een oude, vette duif.
Vanochtend: een grote helikopter, ginds, ver voorbij de boerderij. Cirkelend, cirkelend. De A12, waarschijnlijk.
Vanochtend: ik laat onze Max niet loslopen. Dat is immers verboden. Ik laat hem wel wat werken en oefenen. Links, rechts, wachten, blijven, oké, ga maar, kom hier.
Vanochtend: een groene fleece, met kap.
Gisteren: Milan Kundera. Janáček. Ellipsen. Eenvoud.
Vanochtend: Zal ik blijven hangen bij Janáček, of niet? Piano nu: On an Overgrown Path. De titel!
Vanochtend: het keukenrolluik van HH was nog niet op. Hoe lang slapen mensen op zondag? K. was al wakker. Klaarwakker en helder.
‘Ik ga fietsen, en dan nog eens fietsen,’ zei ze.
Ik moest wat opzoeken. Kundera, Het boek van de lach en de vergetelheid. Wat wou ik weer opzoeken? Maar ik moet werken. Ik hou mijn notitie nog even opzij.
Vanochtend: David Van Reybrouck op de radio. Hij is denker. Hij heeft het over Trump en Poetin, over Oekraïne. Twee of drie kleine opsommingen, maar geen Netanyahu, geen Gaza. Elders mogelijk wel — ik denk aan H., de woede, de pijn.
De radio zei vanochtend: ‘Op de eerste zondag van de lente.’ Iets over beachcleaning. Een opruimclub. Iedereen naar buiten om te ruimen en te kuisen. Restanten van de toeristen van de voorbije weken en maanden. Hup hup naar buiten, het is droog en het is niet koud.

DE TUINKABOUTER (2)

Annie wachtte twee dagen voordat ze het hem vertelde.
‘Dirk, er is drie straten verder een tuinkabouter gevonden.’
Dirk dutte in zijn sofa bij het raam, maar was meteen klaarwakker.
‘Waar? Wie? Hoe?’
‘Ik weet het ook niet precies,’ zei Annie. ‘In de Lange Akkerstraat. Nummer 10, geloof ik. Een huis met een grote voortuin, een dikke plataan en een haag. Tussen de stam en de haag. Weggemoffeld onder een grote fatsia.’

Dirk belde niet aan, maar liep direct de voortuin in.
‘Het is de mijne niet,’ dacht hij eerst. Maar toen hij de sokkel en de achterkant van de tuinkabouter bekeek, mompelde hij: ‘Het is wel degelijk de mijne.’ Hij pakte de kleine man op en nam hem mee.

Thuis zette hij de tuinkabouter weer op zijn plek in de voortuin, maar begreep niets van de verandering. Het was onmiskenbaar zijn oude kabouter, maar de rechterhand stak niet langer in de broekzak — ze rustte nu stevig op de heup. Bovendien droeg de kabouter gele sokken in plaats van de vertrouwde rode. Het was een raadsel. Toch wist Dirk, aan de stempels op zowel de achterkant als op de sokkel van het kleine tuinornament, dat het zijn eigendom was.

Hij gebruikte een anderhalve meter lang stalen kabelslot om de kabouter aan het hek vast te maken, haalde vervolgens een emmer met warm water en een scheut zwarte zeep, een spons en een oude keukenhanddoek.

‘Is hij vuil?’ vroeg Annie.
Haar echtgenoot brabbelde iets onverstaanbaars en poetste verder. Klaar. Hij bleef een uur kijken, verschoof de kabouter vijf centimeter, keurde nog enkele minuten en ging dan weer naar binnen.

(‘Lange Akkerstraat’ heb ik uit het adres van een klant. Ik vond het een goede straatnaam, het huisnummer heb ik veranderd.)
( 🙂 )