Hij stond voor het keukenraam dat uitkeek op de straat en maakte zich kwaad.
‘Godverdomme, ze zijn er weer mee weg!’ Hij vloog naar buiten.
Annie zag hoe hij de onderste takken van de grote rododendron opzij duwde en hevig gesticulerend de straat op en af liep, overal turend tussen de hagen en struiken. Zelfs in de achtertuinen van de buren zocht hij naar wat hij kwijt was.
Een half uur later kwam hij briesend thuis.
‘Niks! Nada! Nul! Die verdomde jongeren! Ze moeten met hun poten van andermans gerief blijven! Deze keer dien ik klacht in! Hoe heet dat ongedierte hier tegenover ook alweer? Ik weet zeker dat zij het zijn!’
Annie reageerde niet op zijn uitbarstingen. Ze sloeg, zonder op te kijken, een bladzijde om in de Humo.