GOLVEN

Haar gedachten dreven weg op de golven, die wilder werden, maakten bokkensprongen en zelfs salto’s, tot ze uiteindelijk boven de wolken belandden.
Daar was het een paar minuten rustig. Alles kleurde tot het zachte rood van de zonsopgang, met een breed zicht op de omgeving, tot ver voorbij het Atomium.
Ze lieten alles bezinken, kuisten daarna de droesem op en zagen de weilanden met de eerste aanpalende gronden en huizen. Haar gedachten knikten instemmend en bevestigden de koers, om dan weer in en op de golven te belanden en vervolgens ver boven de kleine witte wolken te mogen eindigen – alweer met dat grootse panorama.
Ze herkenden Wemeldinge, Colijnsplaat en, o ja, in de andere richting het Kasteel van Beersel en, in Buizingen, de Hof ten Blooten.
‘Ach,’ zuchtten ze.
Ze besloten zich voor nu bij alles neer te leggen en vlijden zich languit op de zachte deken om minstens een dag of wat te kunnen rusten.
Daarna bleven de golven klein genoeg om er heel eenvoudig overheen te stappen. Een kleine sprong tot net boven de kerktoren kon nog, maar hoger hoefde niet, niet meer.

HET LIED VAN SASKIA

morning-in-ro

Maar het was zij, echt, die het lied van Saskia zong.
‘Saskia heette Saskia en ze liep door de ochtenddauw en ze voelde de kracht van het leven en neuriede, neuriede want de woorden wist ze niet meer. En met haar geneurie bezong ze het leven, de dag en de nacht en de lente en zomer en keek om zich heen en ze neuriede voort. De boer van wat verder zat net op zijn tractor en zag haar en riep maar ze hoorde hem niet. Hij startte de tractor en reed in haar richting en wuifde en riep, en zij wuifde terug. ‘Dag Saskia,’ zei hij, ‘Dag grote boer Jan,’ was haar antwoord. ‘Bekijk je de ochtend?’ zo vroeg hij en zij zei van ‘Ja’. Boer Jan vond echt dat het was alsof Saskia de ochtend omarmde en hij zei het, hardop.
‘Dat doe ik, dat doe ik,’ antwoordde zij en ze gebaarde met hoofd en met armen en toonde de grootte, de kracht van de ochtend en wees hem het Oosten en zei dat het daagde.
Boer Jan moest nu voort en groette haar lachend en Saskia stapte en liep door de dauw, en neuriede weer en keek naar het Oosten, naar de komende zon, naar het licht dat daar daagde.’

OCHTEND NA OCHTEND

cape-cod-morning-hopper

VANZELF

en plots, My Dear, is het leven van een ongeziene schoonheid
(alsof het ooit anders was, u moest het enkel maar zien)
en is een bloem een bloem en tegelijkertijd is ze honderdduizend bomen
en is een vlieg als een lichtstraal en vliegt ze duizenden meter, maal honderd- of tweehonderdduizend.

En plots ligt de lucht
(in haar oneindige blauwe)
op haar kop en tolt en dolt ze, met ons
en toont ze dat ze beter en duizendmaal sterker is, dan wij

en toornt ze en wordt ze storm, en lichtflits, en laat ze de weiden verdrinken
en stuurt ze wind over wind en onder en langs en doorheen alle bomen en daken
en vlijt ze zich neer en ligt ze alweer
(in haar oneindige blauwe).
.

Men beweert, dat avondrood het einde, de dood zelfs betekent
maar toch is daar, telkens, de ochtend,
in glorie
(glorieus)
in schitter
en brengt ze haar lucht
(in haar oneindige blauwe)
en herbegint ze de dag, opnieuw en opnieuw.

(‘ochtend’ is, voor deze gelegenheid, vrouwelijk.
Etc.)

(Afb: Cape Cod Morning, 1950, Edward Hopper)

Bewaren