Ze zag de groene specht. Plots vloog hij met een grote boog naar het bos.
De volgende middag zag ze hem weer.
De derde dag keek hij haar aan. Hij wenkte.
‘Hoe gaat het met jullie?’ vroeg hij.
‘Dank je, het gaat,’ antwoordde ze.
‘Nochtans. Ik hoorde dat al het andere pittig is,’ zei hij.
Ze zweeg.
‘Veel drukte, veel gedoe, veel druk,’ zei hij.
‘Ja. Pittig dus.’ zei ze.
‘Lukt het een beetje?’ vroeg hij.
‘Ja. Ja. Een beetje,’ twijfelde ze.
‘Ben je goed voorbereid voor maandag?’ vroeg hij.
‘Ik heb een bundel. Ik moet nog wat printen en ik zal een paar verduidelijkingen noteren. Het wordt een dik dossier,’ zei ze.
‘Zal het helpen?’ vroeg hij.
‘Ik weet het niet,’ zei ze.
‘Ben je bang?’
Ze zweeg.
‘Ben je bang?’ herhaalde hij.
‘Soms wel,’ zei ze. ‘Ik ken de gevolgen niet. Meester T. zei dat het gevaarlijk kan worden.’
‘Maar je moet dit doen,’ zei hij.
‘Ja. Ik moet. Wij moeten. Samen zijn we hopelijk sterk genoeg.’
‘Zie je het mooie nog?’ vroeg hij.
‘O ja. Misschien niet vaak genoeg, of niet alles. Maar toch. Ik zie iedere dag de klaprozen in het veld, de kamperfoelie die straks vol bloemen staat, de notelaar die het laatste jaar enorm gegroeid is. We zullen veel noten hebben. En gisteren zag ik een van de kwikstaartjes. En de spechten.’
‘Veel goede moed,’ zei onze groene specht. Hij vloog met een grote boog naar het bos.
Tag: oranje
DE JONGEN MET DE RODE BALLON
Een jongen loopt met zijn rode ballon voorbij een school.
Hij kijkt naar binnen en ziet kinderen ijverig luisteren, ijverig schrijven, ijverig luisteren, ijverig schrijven.
Behalve een.
Die heeft een kleine stok met een elastiek, spant het elastiek, laat het schieten. Een witte prop vliegt door het klaslokaal.
Behalve de jongen met de rode ballon heeft niemand dat gezien.
De jongen met de rode ballon loopt voort en botst tegen een mevrouw met een bontmantel.
‘Wel, jongen, kun je niet beter uitkijken? En moet jij niet naar school?’
De jongen antwoordt niet, loopt voort, ziet in de verte een bakker.
In het uitstalraam ziet hij snoepgoed en gebak.
Op een van de taarten ligt, als versiering, een kleine ballon, ook een rode, dezelfde als die van hem, maar dan in mini-uitvoering.
De jongen met de rode ballon leunt met voorhoofd en neus tegen het uitstalraam, om beter te kunnen zien.
Hij loopt en loopt, komt aan de rand van de stad, loopt door, is nu in een dorp.
Op het plein achter de kerk staat een grote schommel.
De jongen met de rode ballon knelt het touw van zijn ballon goed in de hand en schommelt, hoger en hoger, dan weer wat lager, dan weer hoger.
Vijf minuten, vijftien minuten, een half uur. Tot hij er genoeg van heeft.
Hij kijkt rond in het dorp.
Nog een bakker.
Geen kleine rode ballon op de taarten, maar wel een gele en O ja, ginds in de hoek een oranje.
‘Misschien is het feest,’ denkt de jongen met de rode ballon. ‘Maar ik zie geen mensen en ik hoor geen muziek.’
‘Misschien moet ik even te rusten,’ denkt hij.
Hij loopt terug naar de schommel, maar schommelt niet.
Plots vliegt er iets tegen zijn bovenlip. De jongen raapt het op.
Het is de papieren prop van hierboven.
De jongen met de rode ballon knelt het touw van de ballon goed in de hand en frommelt de prop open. Er staat iets op, in potlood geschreven.
De jongen leest, glimlacht, kijkt naar de ballon en zegt ‘Kom, we vertrekken.’
LIKE A RAINBOW
Het is dat wit wit is terwijl het toch beter rood of groen zou zijn.
Het is dat wit wit moet zijn maar anderzijds? Oranje?
Het is dat zwart dat alleen maar op zwart lijkt, terwijl het in feite geel is of terwijl ikzelf zou willen dat het wit en groen en blauw en oker en gespikkeld en vanalles tegelijkertijd is.
Het is dat rood rood, en dat rood toch ook weer geen rood, omdat ik het anders zou willen, als (o la la) pistache bijvoorbeeld!
Een blauw met groen ijsje!
Een rode hond!
Een knalgeel dak van een huis!
Een spierwitte hemel met groene waas!
Het is dat wit wit is terwijl het wit moet blijven of geef maar grijs met groene strepen.
Het is dat ik geen wit wil, maar wit wil wit laten blijven en zwart doen worden, in tussenstappen van honderd schakeringen oranje.
Het is dat ik liever groen gespikkeld.
Of roze met een zweem van lichtblauw.
Of donkerpaars met een fluo rand.
Het is dat zwart zwart is en pikzwart moet blijven maar er mag een venster in met dertig rode randen en een alu-bodem.
En dat mijn wit mijn wit en geen zwart maar toch zwart is of dat ik het wil kunnen kiezen, langs de ingelijste gele exemplaren.
Baf. Knalrood.
Baf. Okergeel.
Baf. Ontploffende regenbogen.
Baf. Stijgende rivieren, naar een appelblauwzeegroene lucht, verspreid over oost naar west en noord en zuid zonder onderbreking.
Baf. Dezelfde rivieren in alle kleuren en ze beginnen met wijnrood langs wijnwit en worden dan bananengeel en dan weer –groen of vice-versa, bij het ochtendgloren.
Baf. Zwartwit, witzwart, grijs over grijze strepen, rood over rode vlakken, geel over niks wit met het grote zwart en dan terug wit, dat beter rood of groen, of wat.
ORANJE WIT ORANJE WIT
“En het leven is goed geweest voor mij. Er waren wat zwarte periodes maar al bij al, nu ik terugkijk, ja, het was goed. Paarden, vlinders en klaprozen in de tuin, wat kan een mens meer verlangen? Goeie tabak en een pijp natuurlijk. En goede buren. En een rustige straat en hoog overvliegende vliegtuigen.”
Jef zweeg. Waarschijnlijk hadden zijn gedachten zich in zo’n katoenen ligstoel genesteld, bestaan die stoelen nog? Ze waren eenvoudig en verstelbaar, ze waren ofwel effen, ofwel met strepen. Als je er in zat kon je de vroege lentezon op je gezicht en op je handen voelen. Waren ze van katoen? Of heet dat canvas?
Jef neuriede iets. Hij zat in zo’n stoel, en met zijn hoofd tussen de violen, wist ik.

afbeelding via google.